FRANJE. Jaargang 23 (45) februari 2020 ISSN: Mededelingen uit de Secties Snellen en Ter Haar van de Nederlandse Entomologische Vereniging

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "FRANJE. Jaargang 23 (45) februari 2020 ISSN: Mededelingen uit de Secties Snellen en Ter Haar van de Nederlandse Entomologische Vereniging"

Transcriptie

1 FRANJE Jaargang 23 (45) februari 2020 ISSN: Mededelingen uit de Secties Snellen en Ter Haar van de Nederlandse Entomologische Vereniging

2 Colofon Franje is het gezamenlijke contactorgaan van de secties Snellen en Ter Haar van de Nederlandse Entomologische Vereniging en verschijnt tweemaal per jaar. Logo: Cosmopterix zieglerella door Sjaak Koster Redactie: de besturen van de secties Snellen en Ter Haar. Redactieadres: Maurice Franssen, van Lidth de Jeudelaan 3, 6703 JA Wageningen. T: , E: Bestuur sectie Snellen: voorzitter: Tymo Muus, K.J. Blokstraat 47, 8384 EV Wilhelminaoord. T: secretaris: Violet Middelman, Minstreelpad 79, 3766 BS Soest. T: penningmeester: Remco Vos, Minstreelpad 79, 3766 BS Soest. lid: Jurriën van Deijk, Kraaijenberg 8115, 6601 RL Wijchen. E: Bestuur sectie Ter Haar: voorzitter: Klaas Kaag, Kofstraat 14, 1784 RP Den Helder. T: , E: secretaris: Maja de Keijzer, Cornelis de Wittstraat 36 e, 3311 GD, Dordrecht. T: , E: penningmeester: Henk Stuurman, Het Dolomiet 15, 8255 BR Swifterbant. T: , E: lid: Piet van Son, Molenstraat 52, 5051 LH Goirle, tel: E: lid: Maurice Franssen, van Lidth de Jeudelaan 3, 6703 JA Wageningen. T: ; E: Lidmaatschap voor leden van Snellen: 10,- per jaar, bij voorkeur te voldoen op banknummer (IBAN) NL85 INGB t.n.v. Sectie Snellen in Soest. Dit onder vermelding van Contributie Snellen en het jaartal. Foreign members can pay their yearly subscription of at the international banking account number (IBAN) NL85 INGB in the name of Sectie Snellen in Soest (BIC code INGBNL2A). Lidmaatschap voor leden van Ter Haar: 12,- per jaar, IBAN-nummer: NL 36 INGB t.n.v. sectie Ter Haar, Swifterbant, onder vermelding van Contributie ter Haar en het jaartal. Website NEV: Website Snellen: Website Ter Haar: Franje 23 (45) februari

3 INHOUD Woord van de redactie... 4 Maja de Keijzer Verslag bijeenkomst Sectie Ter Haar... 5 Frans Post Faunistische terugblik Hans Huisman Nieuwe of ongewone soorten voor Wezep en Ouddorp... 8 Siep Sinnema Bijzondere waarnemingen in het Wijnjeterper Schar Jeroen Voogd Het Nachtvlinderboek; Gevolgen extreme zomer Maarten Eysker Nachtvlinders thuis in Oegstgeest in Hans Groenewoud Excursie 2019 in de Maasduinen; een eerste evaluatie Gerrit Tuinstra Waarnemingen in het Lauwersmeergebied Maurice Franssen Een vreemde Eikenprocessierups Joke Stuurman Waarnemingen Jurriën van Deijk Nieuws over Noctua Violet Middelman en Tymo Muus Verslag bijeenkomst Sectie Snellen Ben van As Op zoek naar enkele opvallende kokermotten Hans Huisman Enkele opvallende micro s uit Klaas Kaag Een vroege Celypha rosaceana Klaas Kaag Micro-vlinders in de Schoorlse duinen Charles Naves Enkele recente leuke waarnemingen Tymo Muus Enkele nieuwe en interessante Lepidoptera in Kroatië Programma volgende bijeenkomst sectie Ter Haar Programma volgende bijeenkomst sectie Snellen Richtlijnen voor auteurs van Franje Franje 23 (45) februari

4 Woord van de redactie U hebt zojuist de eerste Franje van 2020 opengeslagen. Ook in het derde decennium van de 21 e eeuw zal er weer tweemaal per jaar een Franje verschijnen, niets nieuws onder zon dus. Maar toch is er iets veranderd: na 20 jaar trouwe dienst heeft Maurice Jansen besloten om de redactie van ons blad over te dragen. De besturen van de secties Snellen en Ter Haar hebben zich vervolgens het hoofd gebroken over hoe we deze zware taak het beste kunnen invullen en we hebben besloten dat de besturen van de beide secties de redactie gaan vormen. Dan moet er nog steeds een eindredacteur zijn, op dit moment is dat Maurice Franssen, maar het idee is dat meerdere bestuursleden eindredacteur kunnen zijn zodat we elkaar kunnen vervangen bij ziekte of ander ongemak. Als het goed is zult u daar weinig van merken. Maar het is best wel een klusje, dus maken we graag gebruik van de gelegenheid om Maurice Jansen nogmaals te bedanken voor zijn jarenlange belangeloze inzet voor ons fraaie blad! Gaat er nu iets veranderen aan Franje? Misschien, maar voorlopig zijn het alleen kleinigheden. Het zal een evolutionair proces zijn. Zo staat deze keer het verslag van de bijeenkomst van Ter Haar vooraan, gewoon omdat die het eerste binnen is gekomen bij de eindredacteur. De inhoudsopgave blijft op pagina 3, dus u komt er vast wel uit. Franje kan niet zonder kopij, dus net als Maurice J moedigen wij u aan om bijdragen in te sturen, natuurlijk van uw verhalen bij de sectiebijeenkomsten, maar ook losse bijdragen zijn welkom. Om het werk van de eindredacteur te vergemakkelijken willen we u wel dringend verzoeken om daarbij de richtlijnen voor auteurs te volgen, zie hiervoor de binnenkant van de achterflap van het blad. Wij wensen u veel leesplezier! bestuur sectie Snellen bestuur sectie Ter Haar redactie Maurice Franssen eindredacteur Franje 45 Franje 23 (45) februari

5 Verslag voorjaarsbijeenkomst Sectie Ter Haar op 2 november 2019 te Schoonrewoerd Maja de Keijzer Aanwezig (39 personen): Ben van As, Gerard Bergsma, Jan Jaap Boehlé, Stieneke Bontsema, Tineke Cramer, Jurriën van Deijk, Guus Dekkers, Maarten Eysker, Maurice Franssen, Cees Gielis, Hans Groenewoud, Bert Groothedde, Carel ten Ham, Ico Hoogendoorn, Hans Huisman, Maurice Jansen, Dity Jongsma-Kuipers, Klaas Kaag, Maja de Keijzer, George van Lettow, Jippe van der Meulen, Ad Mol, Willem Oosterhof, Frans Post, Rob Rossel, Jan Scheffers, Johan Schipperen, Siep Sinnema, Jannie Sinnema-Bloemen, Piet van Son, Henk Stuurman, Joke Stuurman-Huitema, Barry Teunissen, Gerrit Tuinstra, Anneke van der Veen, Jeroen Voogd, Reinder Wijma, Cun Wijnen. Afwezig met bericht van verhindering: (7 personen) De volgende zeven personen hebben een bericht van verhindering gestuurd: Hans Bijl, Marja van der Grift, Trees Kaizer, Wiebe Poppe, Marcel Prick, Peter Rooij en Rob de Vos. Nieuwe leden: (2 personen) Roos Barendrecht en Martien van den Berg. Opzeggingen: (3 personen) Anna Almekinders, Peter Eikenboom en Hans Kuijk. Opening van de vergadering door de voorzitter De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. Siep vertelt: Terugkijkend op het afgelopen seizoen springen er twee dingen uit: heet en droog. Warme avonden waren natuurlijk ideaal voor ons als nachtvlindermensen, maar hoe pakt dit uit voor de vlinders? We zijn benieuwd wat we te horen zullen krijgen bij de faunistische mededelingen. En hier zit een groot verschil met een aantal jaren geleden: door de moderne media zijn we al aardig op de hoogte van wat er gezien is de afgelopen tijd. En dan bedoel ik niet alleen waarneming.nl, maar vooral het gebruik van whatsapp. We hebben zo n whatsapp groep in Friesland, maar ook zo n groep gemaakt bij onze excursie in de Maasduinen. En ik vind dat een verrijking. Je hebt je lamp opgezet in het veld en binnen de kortste keren heb je contact met anderen in het hele land. Je ziet plotseling veel Agrochola lunosa s, Maansikkeluil, op je doek, veel meer dan normaal. En dan zie je de reacties: dat is bijna overal in Nederland zo, het blijkt een landelijke trend. Of je twijfelt over je eigen determinatie en stuurt even een foto van het beest rond en je krijgt direct commentaar waar je iets mee kunt. Natuurlijk, je hoeft dit medium helemaal niet te gebruiken, maar het biedt extra mogelijkheden. Die moderne media hebben ook minder gewenste effecten en daar moeten we bij volgende excursies toch eens afspraken over gaan maken: het is niet leuk wanneer je de volgende dag op waarneming.nl het bijzondere beest op jouw laken onder iemand anders naam vermeld ziet. En het is denk ik ook wel even een vraagje waard als je foto s gaat nemen bij het laken Franje 23 (45) februari

6 van iemand anders. Even overleggen kan veel problemen oplossen. Wat ik hier net zeg is niet hypothetisch, het zijn ervaringen van verschillende mensen bij de laatste excursie. Dan wil ik in mijn openingswoord Jeroen Voogd in het zonnetje zetten. Jeroen, je hebt een fantastisch boek geproduceerd. Je bent er jaren mee bezig geweest en het is op de van jou bekende grondige wijze tot stand gekomen. Geen overname van fabeltjes over voedselplanten uit voorgaande boeken, maar alles getoetst aan feiten. En je bent zelfs zo ver gegaan, om een aantal Nederlandse namen, die misleidend waren, vooral t.a.v. waardplanten, aan te passen. Schitterende afbeeldingen, van jezelf en aangevuld met foto s uit binnen- en buitenland, zodat het compleet is geworden. Ons eerste standaardwerk was Onze Vlinders van Dirk ter Haar uit de 19 e eeuw, en we hebben onze sectie naar hem genoemd. Vanaf nu zal in ons land jouw boek het standaardwerk zijn. Mocht je denken dat er nu een voorstel komt om dan de sectie ook weer te noemen naar de auteur van dat standaardwerk, dan moet ik je teleurstellen, er komt geen sectie Voogd. Ik weet zeker dat ik uit naam van alle leden spreek wanneer ik mijn bewondering uitspreek over het resultaat van je jarenlange arbeid en ik wil je namens iedereen hartelijk feliciteren met Het Nachtvlinderboek. Siep biedt Jeroen namens Ter Haar een boeket bloemen aan. Notulen van de vorige bijeenkomst (6 april 2019) Er zijn vanuit de zaal geen opmerkingen. Het verslag is bij deze goedgekeurd en vastgesteld, met dank aan de secretaris. Diverse bestuursmededelingen: 1. Financiële zaken De voorzitter geeft het woord aan de penningmeester, Henk Stuurman, die de door hem opgestelde concept-begroting 2020 aan de vergadering presenteert. Hij legt zorgvuldig uit wat de inkomsten van onze Sectie zijn (heel simpel, alleen de contributie van de leden en huisgenootleden) en wat de uitgaven zijn. Aan de uitgavenkant worden de posten zaalhuur, Franje, bestuursvergadering, reiskosten bestuur, administratiekosten, bankkosten, determinatie dag en onvoorzien toegelicht. Henk meldt dat er een positief cumulatief exploitatiesaldo is van een kleine euro. Er ontspint zich een discussie: kan of moet er iets met dit saldo gedaan worden? Of moet het geboekt worden onder de algemene reserve? Contributie verlagen voor volgend jaar is erg lastig, want er zijn al diverse leden die voor het komend jaar, of zelfs de komende jaren, betaald hebben. Vanuit de zaal wordt gevraagd om zeer terughoudend te zijn met het ineens uitgeven van een exploitatieoverschot, zeker als er geen duidelijk doel is. De meeste stemmen zijn voor het doorschuiven van het overschot naar de algemene reserve en voor het handhaven van de huidige contributiebedragen. De vergadering keurt de begroting 2020 goed en deze is daarbij vastgesteld. 2. Excursies Het verslag van de 2015 excursie in Soest en omgeving is vergevorderd en zal in de nabije toekomst beschikbaar zijn voor de deelnemers en voor de vergunning gevende partijen. Er is op dit moment nog geen informatie bekend over het verslag van de 2017 excursie in de Belgische Ardennen. Franje 23 (45) februari

7 De 2019 excursie in het Maasduinen Park is goed verlopen, de inzendingen zijn nog lang niet allemaal binnen (de inleverdatum is eind november!), maar Hans Groenewoud geeft een korte impressie op basis van de aangeleverde waarnemingen. Een verslag daarvan vindt u elders in deze Franje. 3. Rupsendeterminatiedag De rupsendeterminatiedag die dit voorjaar niet door kon gaan, zal in 2020 gehouden worden. De inleiding zal verzorgd worden door Jeroen Voogd, en voor de rupsen van de microvlinders is samenwerking met Tymo Muus geregeld. Noteer alvast de datum: 21 maart Nadere bijzonderheden volgen nog. Deelnemers kunnen digitale foto s van rupsen meenemen. 4. Franje Maurice Jansen heeft aangegeven te willen stoppen als redacteur van Franje. De voorzitter spreekt Maurice toe: Dat vinden we erg jammer, maar als je weet hoe lang je die klus hebt gedaan en hoeveel tijd je daar in hebt gestopt, dan is het begrijpelijk. Ik heb het opgezocht: bij de 3 e aflevering van Franje van maart 1999, dus in de vorige eeuw, staat je naam voor het eerst vermeld bij de redactie. Je deed dat toen samen met Cees Gielis, Frans Groenen en Jaap van Vuure. En na een tijdje deed je de redactie alleen. Dat betekent dat je dat ruim 20 jaar hebt gedaan, een bewonderenswaardig lange periode. Als je eens aanneemt dat de gemiddelde Franje 40 bladzijden dik was, en dan 2 keer per jaar, dan kom je uit op het feit dat je in die 20 jaar 40 x 40 = 1600 bladzijden voor ons hebt verzorgd. Veel mensen vinden het vanzelfsprekend dat Franje twee keer per jaar in de bus valt, De sectie Ter Haar vindt het jammer dat je stopt, wij waarderen alle werk dat je in het produceren van Franje hebt gestopt. Siep biedt Maurice namens Ter Haar een lekker wijntje aan. 5. Bestuurswissel Dit najaar is de tweede termijn van Siep Sinnema als voorzitter afgesloten en hij is reglementair niet meer herkiesbaar. Het bestuur prijst zich gelukkig dat Klaas Kaag zich voor de functie van voorzitter kandidaat stelt. De aanwezige leden stemmen hier unaniem mee in en verwelkomen Klaas met een applaus. Maurice Franssen spreekt vervolgens Siep toe en bedankt hem voor de goede zorgen in de afgelopen twee bestuursperiodes. Sieps relativerende en zorgvuldige houding hebben de sfeer tijdens de bijeenkomsten positief beïnvloed. Als dank ontvangt Siep een fles wijn. De eerste termijn van Maurice als bestuurslid zit er op maar hij stelt zich herkiesbaar; hij wordt bij acclamatie herkozen. 6. Rondvraag Maja meldt bij de rondvraag dat er weer in de collectietoren van Naturalis gewerkt kan worden. Namens Rob de Vos laat zij weten dat er weer kistjes vrij komen die niet het Naturalis formaat hebben. Mocht iemand kistjes willen overnemen, dan kan hij of zij direct contact opnemen met Rob de Vos. Franje 23 (45) februari

8 7. Volgende bijeenkomsten Sectie Ter Haar De voorjaarsbijeenkomst vindt plaats op zaterdag 29 februari De najaarsbijeenkomst valt op zaterdag 17 oktober Op zaterdag 21 maart zal er een determinatiedag zijn. 8. Woord van de voorzitter (Klaas Kaag) Voorafgaande aan de faunistische mededelingen maak ik, als kersverse voorzitter, graag gebruik van de gelegenheid om iets over mijn drijfveren te laten zien. Een jaar geleden heb ik hier verteld over mijn strooptocht door de bossen en bosjes in de Kop van Noord- Holland, op zoek naar het Karmozijnrood weeskind (Catocala sponsa (Linnaeus)). Ik heb dit verhaal in iets andere vorm ook opgeschreven voor Tussen Duin & Dijk, een Noord- Hollands natuurtijdschrift. Dit leverde aan de ene kant een reactie op van Theodoor Heijermans, die eveneens een zeer sterke toename van het Karmozijnrood weeskind constateert sinds ongeveer 2017 in zijn kevervallen met azijnzuur. Dat is vervelend (vrij dodelijk) voor de vlinders en voor Theodoor, omdat de kevers er niet meer bijpassen. Maar vanuit mijn optiek was de reactie van de Helderse Courant belangrijker. Dat leverde vervolgens een dubbele krantenpagina op, met ondergetekende prominent in beeld. Gelukkig konden er ook ruimschoots vlinders bij (lang leve de komkommertijd). Dit verhaal leverde weer een reactie op van een lezer in Julianadorp, die een foto stuurde van een zwaar beschadigd vrouwtje Ligusterpijlstaart (Sphinx ligustri (Linnaeus)), met de eieren aan het achterlijf hangend. Naast de vlinder zat een dansmugje met ongeveer hetzelfde silhouet als de vlinder. De lezer had zelf uitgevonden welke pijlstaart het was en wees nadrukkelijk op het kleintje ernaast. Navraag leerde dat hij inderdaad dacht dat het om een baby-pijlstaartje ging. Leverde de hele exercitie toch weer een nuttig educatief momentje op. Tot slot liet Klaas, als aanvulling op de langjarige serie van Gerrit Tuinstra, twee exemplaren van het Klaverblaadje (Macaria notata (Linnaeus)) zien, waarvan de rechterachtervleugel ontbrak. Gevangen in de Schoorlse duinen op 28.vi en 30.vi Faunistische mededelingen Frans Post Frans houdt een interessante lezing over zijn waarnemingen in 2019, voor hem een bovengemiddeld jaartje. Nieuwe of ongewone soorten voor Wezep en Ouddorp, vooral in 2018 Hans Huisman Het jaar 2018 was uitzonderlijk warm en uitzonderlijk droog. Vlinders: uilen opvallend goed, spanners opvallend slecht. Wel wisselend, afhankelijk van plaats en seizoen: Ouddorp: vrijwel het hele jaar goed. Het drogere Wezep: alleen goed in het najaar. Met enige vertraging wil ik enkele opvallende soorten kort bespreken. Franje 23 (45) februari

9 Lithophane socia (Hufnagel), Geelbruine houtuil, Ouddorp 2.iv De soort is overal zeldzaam, wel verspreid over ons land. Ik zag de vlinder nooit eerder. Nieuw voor Ouddorp. Conistra erythrocephala (Denis & Schiffermüller), Roodkopwinteruil. Ouddorp 7.iv In Wezep een vrij gewone soort; nieuw voor Ouddorp. Hier en daar elders in de duinstreek gevonden; dit moet wel van relatief recente tijd zijn. In de catalogus van Lempke wordt er nog niets van vermeld. Xanthia gilvago (Denis & Schiffermüller), Iepengouduil, Wezep 17.ix Nieuw voor Wezep. Komt verspreid in Nederland voor, lokaal. Volgens de Vlinderstichting vrij algemeen, in mijn optie schaars. Aporophyla lueneburgensis (Freyer), de Heidewitvleugeluil, Wezep, 17 en 20.ix In Wezep onregelmatig, maar de soort blijft het vrij goed doen. De laatste tijd zijn verschillende experts van mening dat A. lueneburgensis en A. lutulenta (Denis & Schiffermüller), de Bruine witvleugeluil, wel twee verschillende soorten zijn, maar A. lutulenta zou in Oost-Europa voorkomen en nauwelijks in West-Europa. Wat wij tot nu toe A. lutulenta noemden zou dan een kustvorm van A. lueneburgensis zijn. Aporophyla nigra (Haworth), de Zwarte witvleugeluil, Ouddorp, 14.x Wordt in ons land gevonden in de zuidelijke provincies en in de duinen, overal vrij zeldzaam. In Ouddorp eerder een exemplaar in Griposia aprilina (Linnaeus), de Diana-uil, Wezep 9.xi.2018 (een late datum). Wordt in het oosten van ons land gevonden, meest tamelijk lokaal. In Wezep had ik de soort sinds mijn regelmatige waarnemingen vanaf 1990 nooit gezien, voor het eerst gevangen in 2016 en sindsdien doet de vlinder het hier steeds beter. Mythimna vitellina (Hübner), Zuidelijke grasuil, Ouddorp 13.x Vrij zeldzame trekvlinder. In Ouddorp al diverse malen gevangen. Caradrina kadenii (Freyer), de Kadeni-stofuil, Ouddorp 12 en 13.x Eén van de soorten die de laatste 15 jaar in zuidwest Nederland zijn opgedoken en zich daar - voorlopig? - handhaven. Nieuw voor Ouddorp (hoewel misschien een afgevlogen exemplaar al in 2007?). De vlinder heeft momenteel populaties in Zeeland en Limburg, maar is ook al op diverse andere plaatsen in ons land waargenomen. Pechipogo plumigeralis (Hübner), Gepluimde snuituil, Ouddorp, 30.vi en 8.vii Voor deze soort geldt hetzelfde als voor de voorgaande. In Ouddorp vanaf 2011 enkele vangsten. Mormo maura (Hufnagel), Zwart weeskind, Ouddorp, augustus 2018, leg L. Hoek. Gevangen in een open schuurtje, volgens de (m.i. redelijk betrouwbare) waarnemer wel bijna veertig tegelijk. Ik twijfelde eerst wel aan dit getal daarom was het goed om in het nieuwe boek van Jeroen Voogd te lezen dat de vlinders overdag graag in grote groepen rusten. Enkele jaren eerder is ook een exemplaar in Ouddorp in een schuur gevonden, op 29.vi.2019 opnieuw een exemplaar. Franje 23 (45) februari

10 Catocala sponsa (Linnaeus), Karmozijnrood weeskind, Wezep, 19.ix.2018, op licht. Deze vangst kon in 2018 bijna niet uitblijven, gezien de vele waarnemingen op de Veluwe. Maar hier wel op de valreep. Nieuw voor Wezep. Eilema depressa (Esper), Naaldboombeertje, Ouddorp, 30.vi Gewoon in Wezep. Dit is de eerste voor Ouddorp. Elders wel op diverse plaatsen in de duinen gevangen. Eilema caniola (Hübner). Het Vaal kokerbeertje wordt sinds 2014 uit Zeeland vermeld. De soort zou zich vandaar uitgebreid hebben. In zo n geval ga je ook de eigen collectie nakijken. Ik vond een verdacht exemplaar uit Beekbergen (Ge), 21.viii De determinatie is door Rob de Vos in eerste instantie bevestigd. Vanwege de mogelijke verwarring met E. complana (Linnaeus), Streepkokerbeertje, moet er nog verder naar gekeken worden. Ook een vlinder uit Melissant (Z.H.), 31.viii.1961 heeft lange, smalle, bleek-geelachtig grijze voorvleugels en witte achtervleugels. Het zou goed zijn om ook de collectie in Naturalis na te zoeken op deze vlinders. Misschien is het toch een soort die we over het hoofd hebben gezien. Bij een derde Eilema van Wezep, 25.ix.2019 is de determinatie nog onzeker. De voorvleugels zijn licht grijs en vrij breed, de achtervleugels grijswit. Misschien een bleek exemplaar van E. griseola (Hübner), Glad beertje, ab. stranineola Dbld.? (zie B. Skinner). Eupithecia phoeniciata (Freyer), Cipresdwergspanner, Ouddorp, 20.viii Deze soort werd in 2005 in ons land ontdekt. De eerste in Ouddorp in Rups vooral op Cupressus leylandii, maar ook op verschillende andere Coniferen. Eupithecia analoga (Djakonof), Gallendwergspanner, Wezep, 17.v Determinatie R. de Vos. Duidelijk zeldzamer dan E. abietaria, Spardwergspanner. Nieuw voor Wezep. Moeilijk van elkaar te onderscheiden. E. analoga is wat kleiner, heeft langere palpen, vloeiender golflijn en minder getande tweede dwarslijn. Rups in de gallen van de groene sparrenluis. Tenslotte een puzzel. Ik kon deze lichtgrijze uil helemaal niet thuisbrengen. Rob de Vos maakte uiteindelijk een genitaalpreparaat: Het is een uiterst bleke vorm van Hada plebeja (Linnaeus), de Schaaruil. Literatuur Skinner B Colour Identification Guide to Moths of the British Isles. Viking Books, New York. Voogd J Het Nachtvlinderboek. KNNV uitgeverij, Zeist. Bijzondere waarnemingen in het Wijnjeterper Schar Siep Sinnema Het Wijnjeterper Schar is een deel van het beekdal van het Koningsdiep. Het is een natuurgebied van SBB van een kleine 200 ha met een gevarieerd landschap: naald- en loofbossen, droge en natte heideterreinen en blauwgraslanden. Siep en Jannie inventariseren Franje 23 (45) februari

11 dit gebied voor de Aardbeivlinder, Pyrgus malvae (Linnaeus). Het is de enige overgebleven plek op het vasteland van Friesland waar de aardbeivlinder nog voorkomt. Ze gaan daar ook regelmatig nachtvlinders inventariseren. Een van de tropische avonden van het afgelopen seizoen was de avond van 27.vii. Door de harde oostelijke wind waren we genoodzaakt om op een minder gunstig plekje de lamp op te zetten. Maar achteraf bleek die plek juist bijzonder goed. We hadden al snel Costaconvexa polygrammata (Borkhausen), Walstrospanner, (zie Fig. 1) op het doek, onze eerste waarneming van deze soort in het Wijnjeterper Schar. Deze soort zat voor 1980 alleen in midden Limburg en oostelijk Brabant, maar is daar inmiddels verdwenen. Hij heeft nu een flinke populatie op de Veluwe en wordt regelmatig gezien op de zandgronden van Friesland en Drenthe. Dat de avond goed was, bleek al snel, toen er ook een paar exemplaren van Hyles gallii (Rottemburg), Walstropijlstaart, en een exemplaar van Agrius convolvuli (Linnaeus), Windepijlstaart, op het laken verschenen. Het hoogtepunt van de avond was echter het verschijnen van twee exemplaren van Acontia trabealis (Scopoli), Panteruiltje, op het doek (Fig. 6). Het is een vlinder, die velen zullen kennen uit Zuid-Europa, waar je hem overdag vaak opjaagt in het veld. Maar in Nederland was A. trabealis nog maar 1 keer gezien, namelijk op 9.vi.2015 in Z.-Limburg door Marcel Prick. In de twee dagen er na werd de vlinder nog vijf keer gezien in Drachten (Fr), Ten Boer (Gr), Bruchterveld (Ov), Hooghalen (Dr) en Tubbergen (Ov). Kennelijk heeft de aanhoudende oostenwind deze soort uit Duitsland naar Noord Nederland laten zwerven. Verder werd die avond een egaal donkere spanner gevangen; misschien een Epirrhoe alternata (Müller), de Gewone bandspanner, maar een dergelijke kleurvorm is nergens terug te vinden. Fig. 1 (links): Costaconvexa polygrammata, Walstrospanner. Fig. 2 (rechts): Pseudeustrotia candidula, Glanzende marmeruil. Op 26 augustus hadden we weer een tropische avond en dat leverde weer een bijzonder vangst op in het Wijnjeterper Schar: Pseudeustrotia candidula (Denis & Schiffermüller) (Glanzende marmeruil, Fig. 2). Daarvoor waren alleen waarnemingen bekend uit 2009 (Millingerwaard en N.-Beveland) en 24.vii.2014 (Nieuwleusen). Ook hier zal de oostelijke stroming wel de oorzaak zijn, het is een soort die in Duitsland en Oost-Europa voorkomt. Verder hadden we op 25.vi een Apamea lithoxylaea (Denis & Schiffermüller), Bleke grasworteluil, het eerste exemplaar in het Wijnjeterper Schar. Het is een soort, die zich de laatste jaren heeft uitgebreid naar het noorden, maar in Friesland en Drenthe nog niet veel wordt gezien. Vermeldenswaard is een exemplaar van Cydalima perspectalis (Walker), Buxusmot, ook het eerste exemplaar in het Wijnjeterper Schar. Het lijkt er op, dat de Franje 23 (45) februari

12 Buxusmot ook Friesland gaat veroveren, want in Drachten zijn al diverse exemplaren gezien. Siep toont nog een filmpje, waarbij te zien is, hoe het nachtvlinderen bijna onmogelijk is door de enorme zwerm Huismoeders (Noctua pronuba (Linnaeus)) bij de lamp op 25.vi in het Wijnjeterper Schar en hij laat uiteraard nog een foto zien van Eublemma purpurina (Denis & Schiffermüller), Prachtpurperuiltje, een vangst tijdens de Maasduinen excursie in De Hamert op 24.viii. Tenslotte laat Siep een filmpje zien, waarbij de overgang van rups naar pop is te zien van een Koninginnenpage, Papilio machaon (Linnaeus). Door de hele nacht een camera op de rups te richten en die 1 beeldje per 5 seconden te laten maken, is prachtig te zien hoe de huid van de rups wordt losgeschud, scheurt, wordt afgestroopt en de pop tenslotte in zijn rusthouding in het gordeltje belandt. Het Nachtvlinderboek; Gevolgen extreme zomer 2018 Jeroen Voogd Jeroen neemt ons mee in hoe de afrondende fase van Het Nachtvlinderboek is verlopen. Hij vertelt en laat zien welke slordigheden en inconsequenties in het eerste ontwerp zaten. In een maand tijd is van dat eerste ontwerp, waarbij 793 op- en aanmerking door Jeroen zijn geplaatst, omgevormd tot het uiteindelijke resultaat. Deze laatste loodjes waren met recht het zwaarst. In totaal is er jaar aan het boek gewerkt. Hierna gaat Jeroen in op de gevolgen van de extreme zomer van De maanden juni, juli en augustus van deze zomer zijn de boeken ingegaan als extreem warm, droog en zeer zonnig. Dit heeft duidelijk gevolgen gehad voor bepaalde macronachtvlinders. De voorzichtige conclusie van Jeroen is dat de voorjaars- en najaarssoorten het goed doen in 2019 en de zomersoorten slecht. Vanuit imago s bekeken klopt dit, maar eigenlijk doen vooral soorten het goed die in het voorjaar rups zijn en uiterlijk in juni verpopt zijn. Aan de hand van een aantal voorbeelden laat Jeroen zien dat het gevaarlijk is om te generaliseren en algemene conclusies te trekken: er zijn immers altijd uitzonderingen! Met een paar voorbeelden illustreert hij dit. Een lastige soort is de Bandvoorjaarsuil (Orthosia opima (Hübner)), deze soort kent stabiele populaties op de zuidelijke Veluwe, maar Jeroen treft de soort wel jaarlijks in wisselende aantallen op licht en smeer. Bij het zoeken naar rupsen van de Bandvoorjaarsuil is het beeld echter al jaren stabiel en constateert Jeroen geen sterke verschillen tussen de jaren. In 2019 heeft hij wel opmerkelijk veel exemplaren op licht en smeer gezien en wederom enkele tientallen ei-afzettende vrouwtjes. Deze ei-afzettende vrouwtjes vindt hij s nachts met een zaklamp bovenin oude bloeiwijzen van pijpestrootje (Molinia caerulea). Ook de Bruine bosbesuil (Xylena solidaginis (Hübner)) vloog in 2019 in normale aantallen is Jeroen zijn ervaring. Het was daarentegen een opvallend slecht jaar voor het Zwart beertje (Atolmis rubricollis (Linnaeus)). Normaal gesproken is het een soort, die met vele tientallen dan wel honderdtallen in juni op licht en smeer te vinden is. In 2019 heeft Jeroen hooguit een handvol exemplaren waargenomen. Hij geeft aan dat dit naar zijn verwachting een landelijk beeld is en te verklaren valt door te kijken naar de biologie van de soort. Verreweg de Franje 23 (45) februari

13 meeste korstmos- en algeneters zijn univoltien en rupsoverwinteraars, korstmossen en algen zijn in de herfst en het voorjaar het natst en dan het best eetbaar en verteerbaar. Een uitzondering binnen de korstmos- en algeneters vormt het Zwart beertje, waarbij de overwintering plaats vindt als pop. In 2018 hebben de eitjes en jonge rupsjes slecht kunnen overleven omdat er onvoldoende geschikt voedsel voorhanden was. Hetzelfde geldt voor het Geel beertje (Eilema sororcula (Hufnagel)), die ook een pop-overwinteraar is en in 2019 duidelijk in lagere aantallen is gezien vergeleken met andere jaren. De Grove den (Pinus sylvestris), is juist redelijk goed tot goed bestand tegen droogte en warmte. Ook de soorten, die zich voeden met Grove den hebben weinig last gehad van de zomer van 2018, dennensoorten vlogen in normale aantallen en de Dennenpijlstaart (Sphinx pinastri (Linnaeus)) leek zelfs in hogere aantallen dan andere jaren te vliegen. Veel soorten, zelfs polyfage soorten, hebben per type biotoop (een voorkeur voor) een heel specifieke (primaire) waardplant. Voor soorten, die als rups op walstro leven, geldt dat op de droge heideterreinen op de zuidelijke Veluwe Liggend walstro (Galium saxatile) als waardplant wordt benut. Deze plant heeft de zomer van 2018 prima doorstaan, alleen wel als wortels onder de grond. Gedurende maanden juni, juli en augustus was er nauwelijks blad van Liggend walstro te vinden op de zuidelijke Veluwe. Het gevolg is dat soorten, die van deze plant gedurende genoemde periode als rups afhankelijk waren, sterk gedecimeerd zijn op de zuidelijke Veluwe. Van het Klein avondrood (Deilephila porcellus (Linnaeus)) en de Walstrospanner (Costaconvexa polygrammata (Borkhausen)) heeft Jeroen in 2019 zelfs geen enkel exemplaar waargenomen, terwijl er andere jaren enkele tientallen exemplaren van beide soorten worden gezien op dezelfde locaties. Jeroen verwacht dat de zomer van 2018 in de duinstreek minder impact heeft gehad op de aantallen Klein avondrood, omdat de soort daar Geel walstro (Duinwalstro) (Galium verum) als primaire waardplant benut; een walstrosoort, die prima bestand is tegen hitte en droogte. Een andere soort die zich voedt met liggend walstro op de zuidelijke Veluwe is de Vroege walstrospanner (Colostygia multistrigaria (Haworth)). Deze soort is vroeg in het jaar actief en de rupsen zijn in mei al volgroeid en verpoppen zich dan in de strooisellaag. De soort vloog in 2019 in normale aantallen op de Veluwe en de zomer van 2018 heeft geen merkbaar effect gehad op de soort. Jeroen benadrukt nogmaals dat kennis van de biologie en ecologie van soorten van belang is om te begrijpen waarom een soort ergens wel of niet voorkomt en om (jaarlijkse) fluctuaties te kunnen verklaren. Vaak is één fase uit de levenscyclus hierin bepalend. Er zijn ook soorten, die slecht bestand zijn tegen vochtige condities en daardoor een beperkte verspreiding kennen in Nederland, dit geld bijvoorbeeld voor het rupsstadium van Hyles-soorten. Voor de Walstropijlstaart (Hyles gallii (Rottemburg)) zijn de optimale condities vooral te vinden in de duinstreek en lokaal op de zandgronden in het binnenland. De zomer van 2018 was erg gunstig voor deze soort en je ziet ook prompt dat de soort talrijker is in het binnenland en op meer plekken gezien wordt (zie Fig. 7). De rupsen van de Wolfsmelkpijlstaart (Hyles euphorbiae (Linnaeus)) verdragen vochtige omstandigheden nog slechter. Deze soort leeft als rups op allerlei wolfsmelksoorten en benut daarbij voornamelijk planten met een open groeiplaats, condities die vooral langs de grote rivieren (Heksenmelk (Euphorbia esula) en Cipreswolfsmelk (Euphorbia cyparissia)) Franje 23 (45) februari

14 en in de kustreek (Zeewolfsmelk (Euphorbia paralias)) voorkomen (zie Fig. 9). In 2018 heeft de soort een extreem goed jaar gekend en de effecten daarvan zullen nog enkele jaren doorwerken doordat de Wolfsmelkpijlstaart een sterke spreiding kent in het popstadium. De poppen verdragen allerlei weersomstandigheden en kunnen generaties overslaan en zelfs meerdere jaren, tot wel 7 jaar, overliggen. Jeroen laat ook twee voorbeelden van soorten zien waarvan hij verwacht had dat de zomer van 2018 een negatief effect zou hebben op de soort, maar waarbij dit toch (gelukkig) niet het geval was. Het betreft hierbij de Purperbeer (Rhyparia purpurata (Linnaeus)) en Grote groenuil (Bena bicolorana (Fuessly)). Het zijn beide soorten die als jonge rups overwinteren en al wel vanaf juni/juli als rups aanwezig zijn. De Purperbeer vloog in 2019 in normale aantallen, hoewel het aantal vliegplaatsen van de soort de laatste jaren wel sterk afgenomen is. De Grote groenuil trof Jeroen in 2019 juist in hogere aantallen aan vergeleken met andere jaren. Bij beide soorten geldt dat de jonge rupsen estivatiegedrag vertonen en kennelijk daardoor de droogte en hitte goed hebben kunnen doorstaan. Wellicht dat een droge zomer voor de Grote groenuil zelfs ideale omstandigheden zijn om te overleven, gelet op de hogere aantallen imago s in Een andere mogelijkheid is dat de voor deze soort specifieke parasitoïden slecht tegen droogte en warmte kunnen waardoor hun populaties gedecimeerd zijn als gevolg van de zomer van Iets om verder in te duiken. Jeroen toont vervolgens een foto van in een 2018, in Ede op Glad walstro (Galium mollugo), gevonden spannerrups. De rups is meegenomen en uitgekweekt. Begin mei 2019 kwam de pop uit en het bleek hier te gaan om de Roodbruine walstrospanner (Catarhoe rubidata (Denis & Schiffermüller)) (zie Fig. 11). De leukste kweek van 2018 was voor Jeroen de Varenuil (Callopistria juventina (Stoll)). Jeroen laat een fotoserie zien vanaf het ei-stadium tot aan de volgroeide rups van deze soort. Hierbij vertelt hij dat hij meer dan foto s heeft van eitjes (Fig. 8), rupsen, poppen, vlinders, sluipwespen, waardplanten, habitats en dergelijk en dat er vergevorderde plannen zijn om samen met enkele bevriende vlinderaars uit het buitenland een website op te zetten om dergelijk beeldmateriaal te tonen. Jeroen merkt op dat er in 2019 opmerkelijk veel rupsen van de Teunisbloempijlstaart (Proserpinus proserpina (Pallas)) te vinden waren (Fig. 10). Hij verklaart dit door te stellen dat er tegelijkertijd met de influx van de Distelvinders (Vanessa cardui (Linnaeus)) ook veel Teunisbloempijlstaarten ons land hebben bereikt. In totaal heeft Jeroen een kleine 300 rupsen gevonden; voornamelijk in Gelderland maar ook enkele exemplaren in Weesp. Ten slotte vertelt Jeroen hoe hij in Laren tijdens zijn werk bij een buitenlamp twee vrouwtjes van de Gele granietuil (Polymixis flavicincta (Denis & Schiffermüller)) trof welke beide eitjes hebben afgezet (Fig. 12). Hij sluit af door aan te geven dat hij verwacht dat dit de leukste kweek van 2019 zal worden. Franje 23 (45) februari

15 Nachtvlinders thuis in Oegstgeest in 2019 Maarten Eysker Sinds onze verhuizing naar Oegstgeest lok ik met een lichtval wekelijks, met onderbrekingen gedurende de winter, nachtvlinders in mijn achtertuin. Daarnaast kijk ik ook naar vlinders bij mijn buitenlicht en rond het huis. Oegstgeest is stedelijk gebied in de agglomeratie Leiden. Wel is het iets lommerrijker dan gemiddelde buurten in deze stad en op enkele honderden meters van mijn huis zijn de Leidse Hout en het landgoed Oud Poelgeest. Ook in Oegstgeest slaat de verstening toe. Helaas vervangt de meerderheid van de nieuwe bewoners bomen en struiken door tegels en grind. Ik heb nu gegevens over bijna 8 volledige kalenderjaren. Dit jaar heb ik 13 nieuwe soorten macro s gezien waarmee het totaal aantal soorten op 273 komt. Deels waren de nieuwelingen landelijk algemene soorten, zoals Macroglossum stellatarum (Linnaeus), Kolibrievlinder, en Pelosia muscerda (Hufnagel), Muisbeertje. Er zaten ook enkele minder algemene soorten bij. Dit waren onder meer: Sideridis turbida (Esper), Tandjesuil, en Actinotia polyodon (Clerck), Gevlamde uil, op 2.vi.2019 (zie Fig. 13). Fig. 3 (links). Caradrina kadenii, Kadeni-stofuil. Fig. 4 (rechts). Tinagma perdicella, Lepelmot. Foto s: Maarten Eysker. Caradrina kadenii (Freyer), Kadeni-stofuil, op 12 en 22.ix.2019, zie Fig. 3. Xantia gilvago (Denis & Schiffermüller), Iepengouduil, op 30.ix. en 23.x Mythimna vitellina (Hübner), Zuidelijke grasuil, op 7.x Verder werd de zeldzame micro Tinagma perdicella (Zeller), Lepelmot (Fig. 4), op 16, 18 en 22.vi.2019 gezien. Dit is een soort die vrijwel uitsluitend op of bij zijn waardplant Franje 23 (45) februari

16 Bosaardbei in het Noord-Hollands Duinreservaat wordt gezien. Bij mij in de tuin staan enkele vierkante meters van dit smakelijke plantje. Ik vermoed dat deze vlinder her en der over het hoofd wordt gezien. Het effect van de verstening wordt nog niet weerspiegeld in een duidelijke daling van de vangsten. De aantallen soorten macro s in de opeenvolgende jaren waren 158 (2012), 153 (2013), 159 (2014), 130 (2015), 132 (2016), 171 (2017),161 (2018) en 168 (2019). De daling die leek in te zetten vanaf 2015 heeft dus niet doorgezet. Dezelfde trend is te zien bij de micro s. Excursie 2019 in de Maasduinen; een eerste evaluatie Hans Groenewoud Organisatie: Maurice Franssen, Hans Groenewoud en Dianne de Visser De excursie van de secties Snellen en Ter Haar vond afgelopen jaar plaats in het Nationaal Park de Maasduinen van 23 t/m 25.viii Er waren 33 deelnemers, waarvan er 27 gebruik hebben gemaakt van de groepsaccommodatie de Turnery in Afferden. In totaal 32 mensen hebben deelgenomen aan het groepsdiner op zaterdagavond in de bosbrasserie In de Sluis in Well. Het hele weekend is door alle deelnemers als zeer gezellig ervaren. De groepsaccommodatie was misschien wat primitief, maar we hadden alle vrijheid zodat er tot in de vroege uurtjes nachtelijke ervaringen konden worden uitgewisseld. En dat alles bij een goed glas bier of wijn. De locatie Het Nationaal Park ligt aan de oostoever van de Maas in Noord-Limburg tussen Arcen en Gennep. Het is zo n 25 km lang (van plusminus noord naar zuid) en zo n 2 tot 3 km breed; in totaal 4500 hectare. Het gebied vormt daarmee de langste rivierduingordel in Nederland. Naar aanleiding van een gesprek met de beheerders van het gebied zijn de excursielocaties nog uitgebreid met een aantal gebieden buiten het nationaal park, waarvan de Ravenvennen bij Venlo en de Baendt bij Well de belangrijkste zijn. Grofweg kunnen we 9 verschillende inventarisatie plekken in het excursie gebied onderscheiden die in dit weekend bezocht zijn. Lakens die in een vergelijkbaar biotoop redelijk dicht bij elkaar hebben gestaan worden dan beschouwd als behorend tot één gebied. In een later, meer uitgebreid verslag, zal dat mogelijk nog verder uitgesplitst worden, maar voorlopig lijkt ons dit detailniveau even voldoende. We komen dan tot de volgende gebieden. Bij alle gebieden staan de aantallen opstellingen, gebaseerd op de gegevens die op dit moment binnen zijn. 1. De Ravenvennen bij Venlo. Ravenvennen bevatten naast droog naald- en loofbos ook broekbos en enkele tientallen vennen die omgeven zijn door heide. Libellenreservaat van de Vlinderstichting. Laatste jaren veel venherstel. (Totaal 3 lichtopstellingen op zowel vrijdag (2) als zaterdag (1)) Franje 23 (45) februari

17 2. Walbeckerweg, vlak ten zuiden van het Gelderns-Niers kanaal. Aan de Walbeckerweg liggen een aantal kruidenrijke graslanden (Totaal 3 lichtopstellingen op zowel vrijdag (1) als zaterdag (2)) 3. Bij het Gelderns-Nierskanaal zelf. Het Gelderns-Nierskanaal is in 1770 gegraven en diende als afwateringskanaal voor de landbouw. Het heeft tegenwoordig meer weg van een bergbeek omzoomd door broekbos (o.a. wilgen en elzen). (Totaal 1 lichtopstelling op vrijdag) 4. De oostelijke Maasoever bij de Hamert. Uiterwaarden van de Maas. Met o.a. veel Sleedoorn. Terrein gaat over in de Hamert. (Totaal 1 lichtopstelling op zaterdag) 5. De Hamert. Landgoed de Hamert, 1084 ha groot. Dit gebied omvat een breed scala aan landschapstypen: de Maasweiden, droge loof- en naaldbossen, heidevelden, vennen, hoogveen en akkers. (Druk bezocht. Totaal 9 lichtopstellingen op zowel vrijdag (5) als zaterdag (4)) 6. De Bergerheide. Qua biotoop en landschap zijn de Bergerheide en het Eendenmeer vergelijkbaar met de Hamert: droge loof- en naaldbossen afgewisseld met droge heidevelden, vennen en natte heidevelden. (Totaal 1 lichtopstellingen op zaterdag) 7. Het Eendenmeer. Zie hierboven. (Totaal 3 lichtopstellingen op zaterdag) 8. Het Quin. Het meest noordelijke gedeelte van het park de Maasduinen. In het Quin overheersen de natte stukken met grote vennen. Een beetje tussen de vennen in ligt een bloemrijke oude akker waar met name de nodige bijzondere dagvlinders waren te vinden. Ook de waarnemingen bij de Turnery zijn voor het gemak bij het Quin gerekend. (Totaal 5 lichtvallen + dagwaarnemingen op zowel vrijdag (1) als zaterdag (4)) 9. De Baendt. Het meest afwijkende biotoop dat tijdens de excursie bekeken is. Het ligt in de uiterwaarden van de Maas en wordt gebruikt als waterbergingsgebied bij hoge waterstanden. Vooral kleigrond met de bijbehorende rijke vegetatie: wilgen, populier, els etc. (Totaal 2 lichtopstellingen op vrijdag) Het weer Overdag zonovergoten en behoorlijk warm: vrijdag (23.viii.2019) zo n 25 graden en Zaterdag (24.viii.2019) nog iets warmer: graden. Helaas koelde het in de avond snel af. Vrijdag was de temperatuur al snel tot 12/13 graden gedaald en kwam uiteindelijk uit op ongeveer 10 graden. Zaterdag was het warmer, maar werden diezelfde lage temperaturen ook bereikt, maar wat later in de nacht. Er was geen maan en vooral zaterdag was het vrijwel windstil. Franje 23 (45) februari

18 Resultaten Hoewel nog niet alle gegevens binnen zijn hebben we toch wel al een behoorlijk goed beeld van de resultaten. Voor dit voorlopige verslag zijn de gegevens van 18 waarnemers meegenomen. De aantallen bij de gebieden in de lijst hierboven zijn ook gebaseerd op deze 18 waarnemers. Bij het aantal exemplaren staat het totaal aantal exemplaren en daarachter tussen haakjes het gemiddelde aantal exemplaren per opstelling (laken = lichtopstelling met sterke lampen). Gebied Macro s Micro s Totaal Ravenvennen (3 lakens) Walbeckerweg (3 lakens) Gelderns-Niers kanaal (1 laken) Oostelijke Maasoever (1 laken) De Hamert (9 lakens) De Bergerheide (1 laken) Het Eendenmeer (3 lakens) Het Quin (5 maal lichtval + dagwaarneming) De Baendt (2 lakens) Totaal (lakens, lichtvallen, dagwaarnemingen) Aantal soorten Aantal exemplaren Aantal soorten Aantal exemplaren Aantal soorten Aantal exemplaren (98) (54) (153) (202) (78) (280) (30) (35) (65) (395) (52) (447) (79) (20) (99) (144) (224) (368) (101) (12) (112) (19) (9) (28) (50) (19) (68) (96) (36) (131) In totaal zijn er in het hele gebied dus 342 soorten nachtvlinders gezien verdeeld over 176 soorten macro s en 166 soorten micro s. Het gemiddeld aantal exemplaren per vangopstelling per avond bedraagt 131 (96 exemplaren voor de macro s en 36 voor de micro s). Zowel voor de soorten als voor de exemplaren zijn dit voor eind augustus heel behoorlijke aantallen, maar de aantallen waren waarschijnlijk wat hoger geweest als de temperatuur in de nacht niet zo snel onderuit was gegaan. De zaterdag was door zijn gemiddeld hogere temperatuur dan ook beter dan de vrijdag, maar dat is in bovenstaande tabel niet te zien. De totale soortenlijst wordt wat groot voor dit verslag voor Franje maar de top 15 qua aantal exemplaren mag niet ontbreken, zie de tabel hieronder: Franje 23 (45) februari

19 Wetensch. naam Ned. naam Familie R W G O H Be E Q Ba Totaal 1 Xestia c-nigrum Zwarte-c-uil Noctuidae Noctua pronuba Huismoeder Noctuidae Pelosia muscerda Muisbeertje Erebidae Thaumetopoea processionea Celypha rufana Smallijnbladroller Tortricidae Autographa gamma Gamma-uil Noctuidae Watsonalla binaria Gele eenstaart Drepanidae Endotricha flammealis Strooiselmot Pyralidae Agrotis vestigialis Bonte worteluil Noctuidae Hoplodrina ambigua Zuidelijke stofuil Noctuidae Noctua janthe 12 Hypena proboscidalis Eikenprocessierups Notodontidae Open-breedbandhuismoeder Noctuidae Bruine snuituil Erebidae Mythimna pallens Bleke grasuil Noctuidae Acrobasis tumidana Rode eikenlichtmot Pyralidae Agriphila tristella Variabele grasmot Crambidae R=Ravenvennen, W=Walbeckerweg, G=Gelderns-Niers kanaal, O=Oostelijke Maasoever, H=Hamert, Be=Bergerheide, Q=Quin, Ba=Baendt Bijzondere of interessante soorten De volgende soorten worden als goede soorten micro s beschouwd: Scrobipalpa ocellatella (Bietzandvleugeltje); 24.viii.2019 op de Bergerheide en 24.viii.2019 in de Hamert. Ancylosis oblitella (Levervlekmot); 24.viii.2019 op de Bergerheide. Aproaerema anthyllidella (Wondklaverpalpmot); 24.viii.2019 in de Hamert. Misschien ook: Acleris cristana (Diamantborsteltje); 23.viii.2019 in de Baendt. Van de macro s laten we het volgende lijstje zien: Issoria lathonia (Kleine parelmoervlinder); 24.viii.2019 meerdere waarnemingen bij het Quin. Eublemma purpurina (Prachtpurperuiltje); 23.viii.2019 op de Walbeckerweg; Cyclophora ruficiliaria (Geelbruine oogspanner); 23.viii.2019 in de Baendt (?) Trichiura crataegi (Grijsbandspinner, zie Fig. 5); 23.viii.2019 in de Ravenvennen. Protolampra sobrina (Moerasheide-aarduil); 23.viii.2019 in de Ravenvennen (zie Fig. 14). Franje 23 (45) februari

20 Fig. 5. Trichiura crataegi, Grijsbandspinner. Foto: Stieneke Bontsema Samenvattend Een erg leuk en gezellig weekend. Prachtig weer overdag maar het koelde, juist door de heldere nachten, s avonds wel erg snel af. Desondanks is de score voor eind augustus bepaald niet slecht. En het wordt nog beter, want er komen nog gegevens van een stuk of 5 waarnemers bij. Waarnemingen in het Lauwersmeergebied Gerrit Tuinstra Met de presentatie wordt begonnen met het tonen van een foto en een filmpje van de processie van de Eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea, Linnaeus), gemaakt nabij Ureterp. De rupsen buigen op hun tocht, op de eikenstam, in de richting van de boomkroon, plots af, omdat er een roodwit lint rond de stam zit. Ze bewegen zich daarna voort in de richting van de knoop van het lint, om juist daar onder het lint door te kunnen, en hun weg richting de kroon te vervolgen! De rest van dia s tonen diverse interessante vangsten van macro-nachtvlinders uit het Lauwersmeer, in het afgelopen seizoen (2019). Te beginnen met een aantal soorten die eerder getoond zijn op de Ter Haar-bijeenkomsten, waaronder Apamea oblonga (Haworth), Zeeuwse grasworteluil, en Lacanobia splendens (Hübner), Moeras-w-uil. Van A. oblonga zijn meerdere waarnemingen gedaan, maar nooit op smeer. Op 31.viii werd een exemplaar op smeer waargenomen, vrij laat in het seizoen. Van L. splendens werd pas in 2018 het eerste exemplaar gezien in het gebied en dit jaar opnieuw een exemplaar op 23.vi. Van Chrysodeixis chalcites (Esper), Turkse uil, werd op 23.vii een exemplaar gevangen, op licht, en van Mythimna l-album (Linnaeus), Witte-l-uil, een exemplaar op 22.ix (zie foto rechts). Van beide soorten zijn eerder slechts enkele exemplaren waargenomen in het gebied. Ook andere waarnemers in het noorden van het land vingen de hier zeldzame M. l-album, waaronder Stieneke Bontsema en Jannie en Siep Sinnema. Ook Ben van As merkt vanuit de zaal op dat hij een exemplaar waargenomen heeft in Drenthe. Franje 23 (45) februari

21 Op 27.viii werd een exemplaar van Hyles gallii (Rottemburg), Walstropijlstaart, gevangen op licht, en op 4.vii een vrouwtje van Lithosia quadra (Linnaeus), Viervlakvlinder. Op 2.vi werden negen exemplaren van Athetis pallustris (Hübner), Moerasspirea-uil, waargenomen (zie Fig. 15). Het Lauwersmeer lijkt momenteel de enige plek in Nederland te zijn waar zich een populatie van deze soort bevindt. Eerder werd A. pallustris in 2011 en 2017 gezien in het Lauwersmeer. Vorig jaar werd een exemplaar van Catocala fraxini (Linnaeus), Blauw weeskind, gezien. De vraag was toen of het een trekvlinder betrof of dat er misschien een (kleine en/of tijdelijke) populatie in het gebied zou bevinden. Dit lijkt inderdaad het geval te zijn, op basis van de vier waargenomen exemplaren in het afgelopen seizoen (27 en 31.viii en 12.ix). Drie exemplaren op licht, één op smeer. De vindplaatsen liggen verspreid in het gebied, op een onderlinge afstand van circa één tot twee kilometer. Er worden foto s getoond van de vlinders, die qua kleur blijkbaar behoorlijk kunnen verschillen, alsook van twee van de vindplaatsen. Op 31.viii werd een exemplaar van Mormo maura (Linnaeus), Zwart weeskind, op smeer waargenomen. Het betrof hier de eerste waarneming van de soort in het Lauwersmeer. Het blijkt een goed jaar te zijn voor M. maura, met name in het midden en zuiden van het land. Ook nieuw voor het gebied was Malacosoma castrensis (Linnaeus), Heideringelrups, met vier mannetjes op licht op 12.vii en een vrouwtje op 24.vii. Vervolgens wordt een exemplaar van Eupithecia selinata (Herrich-Schäffer), Eppedwergspanner, getoond, een in Nederland weinig waargenomen soort. Het exemplaar werd op 9.vii gevangen (zie Fig. 16). Van het mannetje werd de soort bevestigd aan de hand van een genitaalpreparaat. Datzelfde geldt voor een exemplaar (vrouwtje) uit het Blauwe Bos nabij Haulerwijk (Friesland), gevangen door Natalia & Reinder Wijma, op 6.vi. E. selinata is naar mijn ervaring een weinig getekende soort. Aanwijzingen zijn een vrij grote middenstip en een niet altijd even goed herkenbaar licht bandje over de voorvleugel. Met name het vrouwtje heeft een karakteristieke vorm van de voorvleugel (vrij breed en driehoekig ). Het uiterlijk van het imago is dus lastig, qua determinatie, dit geheel in tegenstelling tot het genitaal, van zowel mannetje als vrouwtje. Een andere nieuwe Eupithecia-soort voor het Lauwersmeer was E. haworthiata (Doubleday), Bosrankdwergspanner (zie foto links). Twee exemplaren werden op de avond van 19.vii opgejaagd uit een weelderige bosrankbegroeiing in een wegberm. Een zeer opvallende plek, in redelijk open gebied en op korte afstand van het water. Vlakbij groeit in een bosrand ook een redelijke hoeveelheid Bosrank en mogelijk is dit ook de herkomst van de drie exemplaren van Melanthia procellata (Denis & Schiffermüller), Witvlekbosrankspanner, gevangen in Franje 23 (45) februari

22 Op 2.vi werd het eerste exemplaar van Electrophaes corylata (Thunberg), Kleine wortelhoutspanner, gevangen voor het gebied. Elders is dit absoluut geen zeldzame soort. Nog twee soorten die niet eerder in het Lauwersmeer waargenomen werden, zijn Mythimna vitellina (Hübner), Zuidelijke grasuil, op 25.ix en 15.x steeds één exemplaar op licht; zie Fig. 17) en Conistra erythrocephala (Denis & Schiffermüller), Roodkopwinteruil, één exemplaar op 15.x). Beide soorten werden in het najaar op diverse andere plekken in het land waargenomen en C. erythrocephala zou een goed jaar hebben, getuige de reacties uit de zaal. De laatste vlinder die getoond werd is Earias vernana (Fabricius), Populierengroenuil, waarvan op 23.vi een exemplaar op het witte laken verscheen (zie Fig. 18). Een bijzonderheid, want de enige thans bekende populatie in Nederland, bevindt zich in zuidoost Drenthe! De voedselplant van E. vernana is Witte abeel, die mogelijk mondjesmaat in het Lauwersmeergebied staat. Van sommige groeiplekken is het niet geheel duidelijk of het nou om Witte of Grauwe abeel gaat. De presentatie wordt afgesloten met een dia van een Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus), die op de lamp afkwam, en een dia die een tweetal pagina s toont uit het artikel dat onlangs verschenen is in Entomologische Berichten, over de macronachtvlinders in het Lauwersmeer. Indien mensen hier belangstelling voor hebben, laat het dan weten, dan kan het per worden opgestuurd. Een vreemde Eikenprocessierups Maurice Franssen 2019 Was een heel goed jaar voor Thaumetopoea processionea (Linnaeus), Eikenprocessierups. De grote hoeveelheid rupsen en bijbehorende overlast zorgden voor veel persberichten. Logischerwijs waren er in augustus ook veel vlinders, zo had Maurice op 6.viii minstens 50 mannetjes op de lamp in Laag Wolfheze. Er kwamen ook drie vrouwtjes op de lamp, een mooi gaaf en een wat afgevlogen exemplaar, maar ook een vrouwtje waar een deel van het achterlijf lijkt te ontbreken (zie foto rechts). Deze vlinder gedroeg zich net als de andere vrouwtjes, het leek alsof zij geen vitale onderdelen miste. Maurice vraagt de zaal of iemand dit wel eens gezien heeft en een verklaring heeft. Hierop vertelde Cees Gielis over Amerikaans onderzoek aan Actias luna (Linnaeus). Men had het laatste deel van het achterlijf losgekoppeld en het hemolymf rondgepompt, en dat bleek geen probleem te zijn voor de vlinder. Anderen aanwezigen dachten dat het beest misschien onvolledig ontwikkeld was, maar er zijn wel zes achterlijfssegmenten te zien. Het blijft een vreemde vlinder. Franje 23 (45) februari

23 Fig. 6. Acontia trabealis, Panteruiltje. Foto: Siep Sinnema. Fig. 7. Rups van Hyles gallii, Walstropijlstaart Foto: Jeroen Voogd Fig. 8 (linksboven): eitjes van de Varenuil (Callopistria juventina). Fig. 9 (midden boven): rups van Hyles euphorbiae, Wolfsmelkpijlstaart. Fig. 10 (rechtsboven): rups van Proserpinus proserpina, Teunisbloempijlstaart. Fig. 11 (linksonder): Catarhoe rubidata, Bruinrode walstrospanner. Fig. 12 (rechtsonder): Gele granietuil, Polymixis flavicincta. Foto s: Jeroen Voogd. Franje 23 (45) februari

24 Fig. 13: Actinotia polyodon, Gevlamde uil. Foto: Maarten Eysker Fig. 14. Protolampra sobrina, Moerasheideaarduil. Foto: Stieneke Bontsema. Fig. 15 (links): Athetis pallustris, Moerasspirea-uil. Fig. 16 (rechts): mannetje van Eupithecia selinata, Eppedwergspanner. Foto s: Gerrit Tuinstra Fig. 17 (links): Mythimna vitellina, Zuidelijke grasuil. Fig. 18 (rechts): Earias vernana, Populierengroenuil. Foto s: Gerrit Tuinstra Fig. 19 (links): jonge rups van Simyra albovenosa, Kleine rietvink. Fig. 20 (rechts): Acronica psi, Psi-uil. Foto s: Joke Stuurman. Franje 23 (45) februari

25 Fig. 21 a,b. Coleophora albitarsella (foto: R. Vos) en uit herbarium (foto: B. van As). Fig. 22 a,b. Zelleria oleastrella (ex. larva; Deurningen, 27.viii.2017, foto s: T. Muus) Fig. 23. Scrobipalpa ocellatella (leg. Huisman, foto: T. Muus) Fig. 24. Schiffermuelleria schaefferella. Foto: Charles Naves Franje 23 (45) februari

26 Fig. 25. Uitzicht vanaf Velebit, Senj Fig. 26. Pelecystola fraudulentella Fig. 27. Coptodisca juglandiella Fig. 28. Caloptilia magnifica Fig. 29. Laothoe populi, de Populierenpijlstaart; Odonestis pruni, de Kersenspinner en Antheraea yamamai. Impressies uit Kroatië. Foto s: T. Muus Franje 23 (45) februari

27 Waarnemingen 2019 Joke Stuurman Joke begon haar verhaaltje met een foto van een envelop met daarin een plastic doosje. Afzender with love from Brabant. Het doosje bevatte het mannetje van een in goede gezondheid verkerende Grijsbandspinner (Trichiura crataegi (Linnaeus)). Joke had deze graag tijdens het Snellen/Ter Haarweekend in het Maasduinengebied op haar laken gehad. Met het tonen van een foto van de vlinder, toont zij aan, dat ook het sociale aspect tijdens onze bijeenkomsten van Ter Haar een positieve rol speelt. De bovengenoemde spinner is dezelfde dag nog in een voor hem passend biotoop in goede orde uitgezet. Verder liet Joke wat beelden zien van rupsen, die zij in de kweek heeft. O.a. de nog heel kleine rups van de Satijnvlinder (Leucoma salicis (Linnaeus)) in een coconnetje op boomschors om zo te overwinteren als rups. Verder nog een rupsje van de Geoogde bandspanner (Xanthorhoe montanata (Denis & Schiffermüller), zie foto links), die ook als kleine rups overwintert en kleine rupsjes van de Kleine rietvink (Simyra albovenosa (Goeze)) op Smalbladige wilg (Fig. 19). Het viel haar op, dat zij in dit kleine stadium voorkeur hadden voor de wilg in plaats van gewoon riet. Ook nog een rups van de Psi-uil (Acronicta psi (Linnaeus), Fig. 20). Het opkweken van deze rups geeft de zekerheid, dat je de uitgekweekte vlinder NIET met de Drietand (Acronicta tridens (Denis & Schiffermüller) kunt verwisselen! Als laatste beelden nog wat rupsen van de Wapendrager (Phalera bucephala (Linnaeus)). Deze rupsen verblijven zowel als jonge als volwassen rupsen graag dicht in elkaars gezelschap (Fig. 30). Fig. 30. Jonge (links) en volwassen (rechts) rupsen van de Wapendrager (Phalera bucephala). Foto s: Joke Stuurman. Franje 23 (45) februari

28 Nieuws over Noctua Jurriën van Deijk Jurriën van Deijk gaf een vervolg na vragen die er bij de werkgroep Snellen kwamen hoe het er voorstaat met Noctua. In Noctua zitten nu (december 2019) 6,8 miljoen nachtvlinderwaarnemingen verdeeld over 4,8 miljoen macro-, 1,6 miljoen micro- en dagvlinderwaarnemingen (zie Fig. 31). Het aantal waarnemingen per jaar neemt erg hard toe was het eerste jaar met meer dan waarnemingen en in 2018 werden er al meer dan waarnemingen doorgegeven. Drie miljoen van de waarnemingen zijn afkomstig van losse lijsten die mensen direct hebben opgestuurd, collectiemateriaal en literatuur. Nog eens 3 miljoen waarnemingen komen van waarneming.nl. De rest van de waarnemingen komt van telmee.nl en het nachtvlindermeetnet. De waarnemingen in Noctua worden onder andere gebruikt om uit te zoeken hoe het gaat met de soorten, waar ze voorkomen en wanneer de vliegpiek is, maar ook om ze te beschermen. Dit heeft in 2011 geleid tot het boek Nachtvlinders belicht dat is geschreven door onder andere Willem Ellis, die Noctua heeft opgericht en de database beheerde. Uiteindelijk geldt, hoe meer we weten, hoe beter we iets kunnen beschermen. Mensen die waarnemingen aanleveren kunnen ook wat met Noctua. Naast het aanleveren van gegevens kunnen er ook gegevens worden opgevraagd, bijvoorbeeld voor een presentatie of een artikel over een soort. Dit kan door een mail naar Jurriën te sturen. Maar er is ook behoefte aan validatie van de waarnemingen, zeker door de experts die er bij Snellen en Ter Haar aanwezig zijn. De validatie verloopt bij Noctua, telmee.nl en waarneming.nl grotendeels hetzelfde: Bij algemene soorten wordt gekeken hoe waarschijnlijk een waarneming is, dus of er een goedgekeurde waarneming in de buurt is of niet en of hij binnen de vliegtijd valt. Bij Noctua geldt dit ook voor de zeldzamere soorten en bij waarneming.nl en telmee.nl wordt er in geval van een opmerkelijke waarneming om een foto gevraagd. De gegevens in Noctua zijn op veel verschillende manieren verzameld. Er is variatie tussen de lamptypen, vangstmethoden, tellen van de aantallen, vangen op exact dezelfde plekken en meer. Dat maakt het lastig om goede aantalstrends van soorten te berekenen. Daarom is in 2013 het meetnet nachtvlinders gestart. Daarmee is exact bekend hoeveel vlinders er de volgende dag in de val zaten en hoe deze gevangen zijn. In Noctua zitten ook gegevens die op een vaste plek met een val zijn verzameld en die zijn dan ook zeer welkom in het nachtvlindermeetnet, om langer terug in de tijd te kunnen gaan voor het berekenen van aantalstrends. Indien u dit soort gegevens kunt aanleveren, stuur dan een mailtje naar Jurriën. In het meetnet zijn in 2019 bijna 300 verschillende meetpunten geteld. Hierbij zijn vlinders geteld over 519 soorten macronachtvlinders. Deze meetpunten liggen verspreid door heel Nederland en ook in verschillende typen landgebruik, van tuinen en agrarisch gebied tot in natuurgebieden. In het agrarisch gebied zijn zelfs boeren nachtvlinders aan het monitoren! Vragen over Noctua? Stuur dan een mail naar jurrien.vandeijk@vlinderstichting.nl. Franje 23 (45) februari

29 Fig. 31. Cumulatief aantal vlindersoorten (micro s + macro s) per uurhok in Noctua. Literatuur Ellis, WN, Groenendijk D, Groenendijk MM, Huigens, ME, Jansen, MGM, van der Meulen, J, van Nieukerken, EJ & de Vos, R Nachtvlinders belicht: dynamisch, belangrijk, bedreigd. De Vlinderstichting, Wageningen & Werkgroep Vlinderfaunistiek, Leiden. Franje 23 (45) februari

30 Verslag bijeenkomst Snellen op 12 oktober 2019 te Amersfoort Violet Middelman Aanwezig (23): Marja van der Grift, Tineke Cramer, Albert Meek, Sjaak Koster, Hans Huisman, Rob Rossel, Bert Groothedde, Ben van As, Charles Naves, Wim Gerritsen, Paul van Wonderen, Miranda van Rijn, Jelle Jacobsen, Maurice Jansen, Maurice Franssen, Klaas Kaag, Chris Snyers, Guus Dekkers, Trees Kaizer, Hans Groenewoud, Tymo Muus, Remco Vos & Violet Middelman Huishoudelijk gedeelte 1. Opening De huidige tijd staat in het teken van de klimaatverandering. Tijdens onze bladmijnenexcursie ging het hier dan ook geregeld over. Tussen de regenbuien door werd er gezocht naar diverse vraatsporen van microvlinders, waarbij men vol overgave wist te vinden waar we voor kwamen en Ben lichtte elke determinatie toe aan de hand van kenmerken. Om zomaar wat te noemen: het poepen in boogjes. Het is dan toch bijzonder om te zien hoe mensen, die als het ware uit pure nieuwsgierigheid met zo goed als geen kennis, toch enthousiast aan het speuren gaan. Het leuke is dan ook wel weer dat je niet per sé vlinderaar hoeft te zijn om hiervan te genieten. Zelfs zonder ergens een naam op te plakken is duidelijk dat de natuur bijzonder in elkaar steekt en dat een gevarieerd scala aan bomen en planten behoorlijk wat leven herbergt. Hoewel je klimaatverandering niet zomaar even oplost met het creëren van nieuw groen, het is wel iets wat de wereld goed zou doen. Het gebruiken van bladmineerders in zo n campagne spreekt natuurlijk tot de verbeelding voor velen. Een kabinetuitje onder leiding van Ben zou wat dat betreft een interessante gedachte zijn 2. Bestuursmededelingen intern Ledenbestand De volgende leden hebben zich aangemeld als nieuw lid: Martien van Bergen, Rob Rossel en Gretha Vos. Welkom! Bestuursverkiezing De plaats van de voorzitter en die van de penningmeester, respectievelijk Tymo Muus en Remco Vos, kunnen per het nieuwe jaar vergeven worden aan een nieuwe kandidaat. Beide bestuursleden hebben twee termijnen gezeten. Het staat een ieder dus vrij zich verkiesbaar te stellen voor een (van de) functie(s). Wij willen er wel op attenderen dat het klimaat van de sectie niet meer onderhevig hoeft te zijn aan formaliteiten, m.a.w. wij vinden het belangrijk dat iemand gedreven door intrinsieke motivatie een rol wil spelen binnen het bestuur en niet omdat het moét. Franje en de knelpunten Het bestuur beschouwt ons tijdschrift als een blad met de potentie om nieuwkomers te enthousiasmeren voor de sectie(s) en dus als een dusdanig belangrijk orgaan waar over Franje 23 (45) februari

31 gesproken moet kunnen worden. Als bestuur vindt men het belangrijk dat het blad authentiek blijft maar in uiterlijk en werkwijze wel met zijn tijd mee gaat. Echter, het bestuur en enkele leden zijn het al enige tijd oneens over de gang van zaken rondom Franje. De problematiek varieert van moeizame communicatie tot het niet altijd even juist verwerken van feedback vanuit het bestuur. De voorzitter geeft ook aan dat er een plan moet liggen indien de huidige redactie door ziekte/tijdgebrek niet in staat is de klus tijdig te klaren, zoals bij de vorige najaarseditie. Op voorstellen om de redactie uit te breiden met een extra persoon of het digitaal voorbereiden van een gezamenlijk (gedeeld) document zou de oplossing kunnen zijn om de huidige redacteur ook te ontlasten. Hoewel het voor het bestuur al wat langer een prioriteit is om op zoek te gaan een pakkende oplossing, is het nog nooit gekomen van een overleg met het Ter Haar bestuur met betrekking tot dit item. Het bestuur ziet dit wel als een struikelblok. De vraag is: hoe is dit op te lossen? Maurice Jansen, onze redacteur, geeft aan dat de totstandkoming van Franje een uitdaging blijft om in de weken voor het opsturen van de tekst naar de drukker de boel rond te krijgen. Dat probleem is tweeledig: aan de ene kant worden bijdragen soms ook rijkelijk laat ingezonden, aan de andere kant is de beschikbare tijd voor Franje alleen maar afgenomen. Bovendien blijft de opmaak een uitdaging. Maurice geeft aan dat hij momenteel zo weinig tijd heeft voor de redactie dat hij het graag met de nodige zorg overdraagt aan een nieuwe redactie. Vertegenwoordigers van de beide besturen waarderen Maurice zijn openheid in de kwestie en bedanken hem voor zijn jarenlange inzet. Als vertegenwoordiger van Ter Haar stelt Maurice Franssen voor dat een bestuursoverleg op korte termijn kan worden gerealiseerd om na te denken over de toekomst van Franje. Weekendexcursie 2019 De laatste jaren ervaart het bestuur onzekerheid met betrekking tot de organisatie van deze activiteit. Guus Dekkers heeft aangegeven mee te willen denken voor een weekendexcursie op de Kalmthoutse heide. Hij is in de gewenste periode (juni) zelf op vakantie. De aanwezigen zijn geen voorstander van een wederom uitgestelde excursie in juli of augustus. Het bestuur geeft aan wellicht samen op te kunnen trekken met Guus om zaken te organiseren. Het verkrijgen van vergunningen is iets wat Guus wellicht zou kunnen verzorgen, waarna het bestuur wellicht de overnachting kan realiseren. Volgende bijeenkomsten Zaterdag 4 april 2020 en zaterdag 7 november Bestuursmededelingen extern Boeken De KNNV-uitgeverij heeft laten weten dat het boek van Joop Kuchlein en Leo Bot Identification keys to the Microlepidoptera nu met 60% is afgeprijsd. Huidige prijs: 26,- Verder ligt vandaag ter inzage het nieuwe boek van Georgio Baldizzone: Fauna d'italia: Coleophoridae. Het boek behandelt een zeer groot deel van de in Europa voorkomende Coleophoriden. Ook het tweede deel van de Tineidae: Microlepidoptera of Europe 9, Tineidae 2 (Reinhard Gaedike) is meegebracht. Franje 23 (45) februari

32 Op zoek naar enkele opvallende kokermotten Ben van As Kokermotten (Coleophoridae) zijn een grote familie waarvan 105 soorten voor ons land op Microlepidoptera.nl vermeld staan. Veel soorten kunnen alleen op het genitaal gedetermineerd worden, maar er zijn ook soorten die gemakkelijk aan de rupsenkoker en/of het vraatbeeld gedetermineerd kan worden. Het jaar 2019 stond bij mij in het teken van het zoeken naar de kokers van verschillende kokermotsoorten (Coleophora spec.) en hun verspreiding. De herkenning van enkele opvallende en gemakkelijk herkenbare soorten en mijn ervaringen hiermee worden hier kort besproken. Fig. 32. Coleophora ibipennella, hier aan het grazen. Foto: Steve Wullaert Er zijn twee typen kokermotrupsen aan hun gedrag te onderscheiden: de grazers (Fig. 32) en de mineerders. Grazende mineerders vreten een deel van de epidermis weg. De minerende kokermotten daarentegen leven meestal aan de onderzijde van de bladeren waarbij ze een gat in de onderepidermis (dode opperhuid) van een blad maken. Aan de randen van dit ronde gaatje spint het rupsje zich vast en vervolgens gaat hij gedeeltelijk uit zijn zak het blad in en van het bladmoes eten. Het rupsje strekt zich zo ver mogelijk uit en als hij niet meer bij zijn eten kan trekt hij zich weer helemaal in de koker terug, maakt die los en gaat een eindje verder opnieuw beginnen. Sommige soorten maken daarbij veel mijnen, bij anderen zijn het er maar enkele. In de mijn zit geen poep. Poepen doen kokermotten via de twee of drie kleppen aan het achtereind van de koker. Er zijn ook soorten die in bloemen en zaden mineren, maar die worden nu niet behandeld. Van de grazende kokermotten (Fig. 33 en 34) noem ik twee soorten: de zeer opvallende Coleophora kuehnella (Goeze), Blaasjespistoolkokermot en C. ibipennella (Zeller), Geelsnuiteikenkokermot: - De rupsenkokers van de Blaasjespistoolkokermot staan rechtop op een blad en hebben een opvallend uiterlijk: een groot aantal vanaf de top van de koker omlaaggaande blaasjes aan beide kanten van de zwarte koker. Het uiterlijk doet wel wat aan de schubben van een vis denken maar ook aan een schuimende zeepbel. De kokers van Franje 23 (45) februari

33 sommige exemplaren die ik vond waren vrijwel geheel in deze schuimbubbel opgenomen. Ze worden circa 8 mm hoog en zijn over een groot deel van het jaar te vinden; zelfs in de winter vond ik er nog op bovenop de niet afgevallen bruine bladeren van Zomereiken (Quercus robur). - De Geelsnuiteikenkokermot staat eveneens rechtop op het blad. Deze zwartachtige koker heeft een knobbelachtig gekrulde lob als aanhangsel aan de achterzijde van de top. Onder deze lob zit een zwakke verticale welving naar onderen. Er is enige gelijkenis met een pistool. De kokertjes zijn een fractie kleiner dan de Blaasjespistoolkokermot. Ze worden zo n 6 mm hoog en zijn ook s winters nog te vinden bovenop de bruine bladeren van Zomereiken waar het blad nog aan zit. Fig 33 en 34: Coleophora ibipennella en C. kuehnella (uit: Emmet et al., 1996). Van de minerende kokermotten (Fig ) worden hieronder enkele soorten genoemd. - C. milvipennis (Zeller), Spatelberkkokermot is een grote soort waarvan de koker tot 11 mm lang wordt. Het achterste gedeelte is plat met aan het eind twee kleppen. Vaak zit er een karakteristieke knik in de koker. In september en oktober zijn de kokers het gemakkelijkst te vinden. Ze leven op Zachte- en Ruwe berk (Betula pubescens en B. pendula) en ook op de veelvoorkomende bastaard van deze twee berkensoorten. Zelf vind ik ze meestal door te letten op enkele nogal grote hoekige mijnen vlak bij elkaar in berkenbladeren. In september en oktober is de kans dan groot dat er een Spatelberkkokermot onder hangt. Eerder in het jaar als ze nog kleiner zijn is het goed opletten dat je je niet vergist met b.v. de zeer algemene (en 3-kleppige!) Bruingrijze kokermot (C. serratella, Linnaeus) die veel kleiner is. Ook zijn er nog andere kokermotten op berk maar die zijn allemaal kleiner of totaal anders dan de Spatelberkkokermot. Ik vond ze vaak op heideachtige terreinen op berken die tussen kniehoog en twee meter hoog waren. - C. siccifolia (Stainton), Grote bladkokermot, is eveneens een grote soort die ook veel op berken leeft. Echter, de maat van circa 11 mm is misleidend want deze soort heeft de eigenschap om in het tweede levensjaar wanneer hij volgroeid raakt een grote bladlob als een uitstaande vlag om de koker heen te slaan. De eigenlijke koker is dus kleiner. De kokers zijn hierdoor heel opvallend, variabel en vooral heel mooi! Ook deze soort maakt zeer grote mijnen, maar regelmatig vond ik ze samen met veel andere kleinere mijnen bij elkaar. In mijn bladmineerdersherbarium heb ik een berkentwijg met zes bladeren bij elkaar die allemaal door dezelfde Grote bladkokermot gemineerd zijn. In Franje 23 (45) februari

34 totaal 16 mijnen. De helft hiervan zijn grote mijnen, met een maat zoals alleen de Spatelberkkokermot ze maakt. Groot verschil met de mijnen van andere kokermotten is dat de bovenepidermis los geknaagd wordt. Hierdoor doen de mijnen wat vliezig aan. De Grote bladkokermot is niet monofaag. Zelf heb ik ze ook op Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia), Appel (Malus cultivar, fruitboom-type) en Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) gevonden. Maar veruit de meesten vond ik op de inheemse berkensoorten. Op de websites microlepidoptera.nl en bladmineerders.nl staan nog meer waardplanten voor deze kokermot genoemd. De kokers die ik vond zaten allemaal op circa één tot anderhalve meter hoogte. - De koker van C. binderella (Kollar), Gefrommelde kokermot, kan volgens bladmineerders.nl 7-8 mm groot worden. Zelf heb ik ze nooit groter dan 6 mm gevonden. Het is een opvallende verschijning; na de overwintering als het rupsje groeit monteert hij nog drie bladflappen aan zijn koker waardoor de koker een slordig uiterlijk heeft. Ze hangen wat schuin, onder een hoek van circa 45º, onder het blad. Je kunt ze vanaf augustus goed vinden. Mijn vondsten waren alleen op de beide inheemse berken en hun bastaard, maar op Zwarte els en enkele andere loofhoutsoorten komen ze ook voor. - De naaldvormige Distelkokermot (C. peribenanderi Toll) kan een lengte van meer dan 15 mm bereiken en behoort daarmee tot een van de langste soorten. Het is hierdoor een opvallende verschijning. Het is wel zaak dat je in de nazomer, vanaf begin augustus naar de mijnen van deze soort op de Akkerdistels (Cirsium arvense) zoekt. Gewoonlijk zitten er veel mijnen bij elkaar over verschillende bladeren verdeeld. Omdat in die periode ook andere insecten aan de onderzijde van de distelbladeren eten is het zaak de bladeren om te keren en te kijken of het wel kokermotmijnen zijn. Vaak zie je meteen al de lange donkere koker zitten. De kokers kun je tot half oktober nog vinden. Daarna vond ik alleen nog maar de mijnen. Behalve op Akkerdistel worden ze ook op wel op andere distelsoorten gevonden. Zelf vond ik enkele jaren geleden kokers van deze soort op Moesdistel. - Voor de schitterende Zwarte weidekokermot (C. albitarsella, Zeller) moet je veel bukken. De vlinders en de kokers zijn beide ook echt bijna zwart van kleur. De voornaamste waardplant in ons land is Hondsdraf (Glechoma hederacea). De rupsjes leven aan de onderzijde van de bladeren. Het zoekbeeld is te letten op lichte plekken op de bladeren (Fig. 21). Vaak betreft een dergelijke plek een gangmijn van een mineervlieg of een onderzijdige schimmel, maar de kokermotmijnen zijn net wat bleker, transparanter en ronder. Vanaf begin september heb ik in Drenthe mijnen met kokers gevonden en in 2019 vond ik op 20 december nog een koker en tien dagen later nog een verse mijn. De kokers hangen vaak aan de bladsteel naast de mijn. Na de overwintering kun je de kokers nog tot in mei vinden (bladmineerders.nl). Op Voorne heb ik de soort in het verleden ook op Wolfspoot (Lycopus europaeus) gevonden. Er zijn nog meer waardplanten voor deze kokermot bekend. Zie voor meer info bladmineerders.nl. Franje 23 (45) februari

35 Fig : Coleophora milvipennis, C. siccifolia, C. binderella, C. peribenanderi en C. albitarsella (uit: Emmet et al., 1996). - De Larikskokermot (C. laricella, Hübner) is, tot slot, misschien wel de algemeenste kokermot van Oost-Nederland. In Drenthe en de provincie Utrecht zijn ze overal in aanplanten van de Japanse lork (Larix decidua) te vinden. De kokers zijn vrij klein, zo n 5 mm maximaal en overwinteren bij de knoppen. In het voorjaar als de naalden aan de lariksen komen worden ze actief en kun je pleksgewijs een bruine zweem over het frisse groen in de lariksaanplant zien. De kokers zijn jaarrond te vinden, al zijn ze in de vliegtijd van de vlindertjes wel wat minder aanwezig. Maar er zijn ook dan nog voldoende dode rupsjes in kokers bij de knoppen om toch nog kokers te kunnen vinden. Ik herinner mij een recente Snellenbijeenkomst waarbij foto s van een laken vol met deze vlinders te zien waren. Mijn eigen top-avond met deze soort was op 24 mei 2018 in Boswachterij Hooghalen toen ik (tenminste) van deze kokermotjes op licht kreeg. Een 2 cm dikke kragge Larikskokermotten lag er op het grondlaken. Het was die avond niet leuk nachtvlinderen want ze kropen overal in, tot in mijn ogen, oren en neusgaten toe. Literatuur Emmet AM, Langmaid JR, Bland KP, Corley MFV & Razowski J Coleophoridae: In: The Moths and Butterflies of Great Britain and Ireland (Emmet MA. ed), Volume 3, Harley Books: Enkele opvallende micro s uit 2018 Hans Huisman Op 16.vii en 20.viii werden in Ouddorp 2 exemplaren van Caloptilia cuculipennella (Hübner), de Grauwe steltmot, op licht gevangen. De zomer van 2018 werd voor mij gekleurd door de zoektocht naar imago s en mijnen van Caloptilia semifascia (Haworth), Gehaakte steltmot, en daarom was het leuk om een andere vlinder uit het genus te vangen die ik nog niet eerder gezien had. De soort is redelijk verspreid maar tamelijk zeldzaam. Een prettig controlemiddel bij de determinatie is de korte baard van het 2 de palpenlid. De rups leeft vooral op Liguster, maar ook op Es en soms op Sering, maakt lange, epidermale mijnen met een zilverachtig aspect. Later verlaat de rups de mijn en maakt conische bladrollen, zoals veel andere soorten van het genus. In de heggen rond mijn zomerhuisje staat op veel plaatsen Liguster, maar ik heb de bladrollen tot nu toe niet kunnen vinden. Echt talrijk zal de vlinder dus niet geweest zijn. Franje 23 (45) februari

36 Op 16.viii werd op licht, ook in Ouddorp, Prinsenhof een vlinder gevangen die ik niet herkende en waarvan de determinatie in het begin veel hoofdbrekens gaf tot Tymo de juiste richting aangaf. Het bleek Zelleria oleastrella (Millière) te zijn, een vlinder van Olijf, die je nu niet direct in Nederland verwacht. In Europa is de vlinder vooral te vinden in de streken rond de Middellandse Zee. De vondst wordt iets begrijpelijker als we ons realiseren dat de soort ook in enkele omliggende landen gevonden is. Hij is in Engeland gevonden op de Scilly eilanden en van enkele plaatsen in het graafschap Dorset, in 2006 en 2015, ook op licht. In België is een imago op licht gevangen in Sint-Amandsberg bij Gent in juni 2016, terwijl in augustus en september 2016 enkele tientallen rupsen zijn gevonden op olijven in een tuincentrum in Lebbeke (Oost-Vlaanderen). In Nederland is de vlinder voor het eerst gevangen door Ico Hoogendoorn op 1.vi.2017 in Lelystad, waarna Tymo Muus op 27.viii.2017 een flink aantal rupsen vond op een olijfboom in een plantenzaak in Deurningen (Ov.) (Fig. 22). Ruben Meert heeft in een uitvoerig en informatief artikel in Phegea de Belgische waarnemingen beschreven. De vlinder zet haar eieren af, meest op oudere bladeren van de gecultiveerde Olijf (Olea europaea). In België begonnen de rupsen altijd minerend, vooral in de bladeren als een in lengte variërende gangmijn aan de bovenzijde van het blad, maar soms in een eindscheut. De rups verlaat al snel de mijn en leeft verder in een spinsel tussen de topblaadjes. De ontwikkeling moet snel gaan; in Zuid-Europa heeft de vlinder tot 5 generaties per jaar. In Lebbeke werden de eerste mijnen, rupsen en cocons op 17.viii op slechts één boom gevonden, in oktober waren alle olijfbomen in de omgeving bezet. Er volgde een winter met normale temperaturen, niet kouder dan min vijf graden, waarbij men de bomen gewoon buiten liet staan. In het voorjaar van 2017 werden geen mijnen of rupsen meer gevonden, behalve twee rupsen op 4.vi, maar dat was op een recent geïmporteerde boom. Dit alles suggereert heel duidelijk dat de vlinders een normale winter in de Benelux niet kunnen overleven en de soort dus aangewezen is op steeds nieuwe import van olijfboompjes. Een vergrote import van olijfbomen zou trouwens heel goed één van de verklaringen kunnen zijn van de recente vondsten van Z. oleastrella in onze regio. Evengoed blijft het opmerkelijk dat zowel in Engeland als in België en Nederland de vlinder ook buiten de tuincentra is gevangen. In Ouddorp heb ik in de tuinen van Prinsenhof nog geen olijfboom kunnen vinden. Wel bevindt zich op 600 à 700 m. hemelsbreed een bloemenzaak, waar tegenwoordig een flink aantal olijfboompjes worden aangeboden. Tenslotte werd in Ouddorp op licht ook een exemplaar van Tuta absoluta (Meyrick), de Tomatenmineermot gevangen, nieuw voor Ouddorp. Mijn enige vangst tot nu toe was een exemplaar op licht op 21.vii.2010 in Wezep. Het voorkomen van deze soort toont enige gelijkenis met dat van de voorgaande. Het is ook een geïmporteerde soort, deze op tomaat. Tuta absoluta komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika en is rond 2007 in Europa geïntroduceerd met uitbraken in Spanje en in de volgende jaren in Zuid-Frankrijk, Italië en Nederland. In onze streken wordt de vlinder vooral gevonden in kassen, supermarkten e.d., maar bijna overal worden ook waarnemingen van lichtvangsten uit tuinen of open terreinen gemeld. De rups leeft op allerlei soorten uit de Nachtschadefamilie, maar vooral op tomaat. In kwekerijen kan de rups erg schadelijk zijn. Het lijkt er op dat Tuta absoluta zich in ons land tot nu toe kan handhaven, hetzij in kassen, hetzij in de vrije natuur. Uit Wezep moet een exemplaar van het Bietzandvleugeltje, Scrobipalpa ocellatella (Boyd) gemeld worden (Fig. 23), gevangen op licht op 15.x Ook in 2019 zijn weer 2 Franje 23 (45) februari

37 exemplaren verzameld. De soorten uit de genera Scrobipalpa, Tuta en Scrobipalpula lijken vaak erg op elkaar. S. ocellatella kan nog het beste onderscheiden worden aan de donkere stippen op de voorvleugel, die duidelijk opvallen doordat ze zijn omgeven door een bruine hof en aan de lichtere warmbruine streep aan de dorsaalrand. De rups leeft vooral op Beta maritima en Beta vulgaris. Op bietenakkers kan de vlinder een serieuze pest zijn. In Nederland is de soort voor het eerst gemeld door Maurice Jansen die rupsen vond op Zeebiet in Het Zwin. Hij schrijft dat S. ocellatella in Noordwest-Europa vooral gevonden wordt langs de Atlantische kust. In Centraal-Europa komt de soort verspreid voor, maar heel lokaal. De laatste tijd worden er daar echter wel vaker uitbraken van de vlinder gemeld. Jurriën van Deijk noemde in de vorige Snellenvergadering een waarneming uit 2010 van Schiermonnikoog en 20 verspreide waarnemingen in 2018, o.a. uit de Kampina. Eind augustus en begin september was ik 2 weken in een zomerhuisje in Ilfeld, aan de zuidrand van de Harz. S. ocellatella was daar toen de gewoonste micro. Misschien komt een deel van onze recente exemplaren uit die richting. Tot slot enkele exemplaren uit 2018 en 2019 van de Kraagvleugelmot, Nephopterix angustella (Hübner) uit Wezep. In Ouddorp wordt deze Pyralide geregeld gezien, voor Wezep is dit een nieuwe soort. In het algemeen zijn de duinwaarnemingen veel talrijker dan die in het binnenland. Opvallend is dat de dieren uit Wezep duidelijk donkerder zijn dan mijn exemplaren uit Ouddorp. Literatuur Jansen M The genus Scrobipalpa in the Netherlands (Lepidoptera: Gelechiidae) in: Nederlandse Faunistische Mededelingen 9, Meert R Zelleria oleastrella (Lepidoptera: Yponomeutidae) nieuw voor België. Phegea 46 (2): Een vroege Celypha rosaceana Klaas Kaag Op 16.v.2017 ving ik bij Schoorl aan Zee een extreem vroeg exemplaar van de Roze lijnbladroller (Celypha rosaceana (Schlager)) op het laken. Bij de presentatie van deze vangst in de najaarsbijeenkomst van dat jaar rees de vraag of het niet de Smallijnbladroller (Celypha rufana (Scopoli)) zou kunnen zijn. Deze soort kan ook roze tinten hebben en vliegt wel al in mei. Controle van het genitaal (Fig. 40) wees uit dat het om een mannetje van de Roze lijnbladroller ging. De eerste waarneming in mei. Op waarneming.nl is ook nog een waarneming te vinden van net zo n roze exemplaar op Ameland van 21.v.2017 door Theo Kiewiet. Franje 23 (45) februari

38 Fig. 40. Genitaalpreparaat van Celypha rosaceana, 16.v.2017 (foto: K. Kaag) Micro-vlinders in de Schoorlse duinen Klaas Kaag Sinds najaar 2014 inventariseer ik nachtvlinders in de Schoorlse duinen. Dit is een ca ha groot, extreem kalkarm duingebied. Door verstuiving van het zand zijn aan de binnenduinrand toppen van meer dan 50 m hoog ontstaan. Om de verstuiving tegen te gaan is een groot deel van het gebied met naaldbomen beplant. De oudste delen stammen uit het eind van de 19 de eeuw. In de loop der tijd is ruim de helft van het gebied met naaldbomen beplant en hoewel in het begin nog wel geëxperimenteerd is met verschillende naaldbomen bestaat het huidige bosareaal vooral uit Grove den (Pinus sylvestris) en Zwarte den (P. nigra, w.v. 70% Oostenrijkse den). In het westelijk deel van het gebied zijn grote open terreinen met heide en gras vegetaties. Loofbomen zijn relatief schaars. Alleen langs de binnenduinrand (veel Zomereik) en als een soort laanbeplanting langs de paden in vooral het zuidelijk deel (Zomereik, Amerikaanse eik, populieren). Verspreid komen ook andere soorten voor, zoals Ruwe berk en Amerikaanse vogelkers. Inmiddels heb ik in het gebied zo n 600 soorten nachtvlinders waargenomen, waarvan een kleine 300 micro s. Relatief gezien blijven de micro s dus nog een beetje achter. Ondanks de grote oppervlakte aan naaldbomen, blijft het aantal aan naaldbomen gebonden micro s steken op 23 soorten en aan heide gebonden soorten op 10, terwijl zo n 137 soorten loofbomen (en struiken) op hun menu hebben staan. Nu zullen daar wel enkele polyfage Franje 23 (45) februari